Familiebedrijven maken zich op voor grootschalige overdracht
Familiebedrijven in Europa maken zich op voor een grootschalige overdracht van eigendom en zeggenschap van de onderneming. Een overdracht die de komende jaren in Europa gaat zorgen voor één van de grootste transfers van vermogen tussen generaties.
Uit de jaarlijkse European Family Business Barometer van KPMG en de European Family Business (EFB) onder ruim 1.600 familiebedrijven in 27 Europese landen blijkt dat ruim 30 procent van plan is om het eigendom en de zeggenschap over te dragen aan de volgende generatie. “In Europa komt hiermee naar schatting bijna drie biljoen euro terecht bij de volgende generatie”, zegt Arnold de Bruin, partner bij KPMG en deskundige op het gebied van familiebedrijven.
De Bruin: “Steeds meer bedrijven zoeken de opvolging bovendien buiten de familie. Nu nog heeft ruim 80 procent van de ondernemingen een CEO die deel uitmaakt van de familie. Niet meer dan 60 procent van de ondernemingen verwacht echter dat de familie ook de komende jaren de onderneming zal leiden. Vooral grote en langer bestaande familiebedrijven met meer dan 1.000 werknemers zien het leiderschap veranderen. Bij 70 procent van deze bedrijven staat nu nog de familie aan het roer. Iets meer dan de helft van de ondernemingen verwacht dat dit in de toekomst nog zo zal zijn. Een signaal dat de groei van veel ondernemingen en de complexere omgeving waarin zij opereren vragen om een wat meer ervaren en robuuster management. Ook als deze extern moet worden aangetrokken. Voor bedrijven met soms vijf of zes generaties in de onderneming zorgt leiderschap van buiten bovendien vaak voor minder spanning binnen de familie.”
Meer aandacht EU voor handelsbevordering
Europese familiebedrijven vinden dat Europese politici zich vooral zouden moeten bezighouden met de handelsbevordering. Zo’n 35 procent van de ondernemingen geeft aan dat het voltooien van de interne markt dé prioriteit van de Europese Commissie moet zijn. Dit geldt in overtreffende trap voor de grote familiebedrijven. Naast deze top prioriteit vindt één op de vijf ondernemingen dat de EU alles in het werk moet stellen om wereldwijd vrije handel mogelijk te maken.
“Gezien het belang van duurzaamheid voor de strategie van veel familiebedrijven is het opvallend dat slechts 13 procent vindt dat de topprioriteit van de EU zou moeten zijn om een voortrekkersrol te hebben op het gebied van de klimaatverandering” constateert Olaf Leurs, partner bij KPMG Meijburg & Co, die familiebedrijven fiscaal adviseert.
Leurs: “Duurzaamheid wordt dus wel genoemd als prioriteit maar het overgrote deel van de familiebedrijven vindt dat de EU eerst de interne markt moet vervolmaken. Toch is het goed te zien dat de wensen van familiebedrijven voor een groot deel terugkomen in het hervormingsprogramma van de Europees commissaris en het Europese parlement. Uitbreiden en versterking van de interne markt bijvoorbeeld, maar ook de gecoördineerde actie ter ondersteuning van de vrije handel in Europa en wereldwijd. En de investeringen die ervoor moeten zorgen dat jongere generaties in Europa goed zijn uitgerust om te kunnen presteren in de digitale wereld. Initiatieven die niet alleen goed voor de toekomstige welvaart van Europa, maar voor het totale Europese familiebedrijf.”
Financieel onafhankelijk
Hoewel het leiderschap van de onderneming steeds vaker buiten de deur wordt gezocht, willen familiebedrijven duidelijk zelf controle houden als het om financiering gaat.
De Bruin: “Bijna de helft van de bedrijven zet vooral de eigen winst in om groei te financieren. Dat past bij het karakter van de meeste familiebedrijven die soms eeuwen oud zijn, niet van overdreven risico’s houden en de regie zoveel mogelijk in eigen hand willen houden. Iets meer dan 40 procent geeft aan mogelijk ook bij een bank te zullen aankloppen voor kapitaal. Zo’n 30 procent zou echter kiezen voor een financiële injectie van de familie of een lening door de familie. De bedrijven overwegen ook nauwelijks een beroep op de kapitaalmarkt. Niet meer dan 10 procent zou bereid zijn gebruik te maken van dit soort externe financiering. Dit is mogelijk een signaal dat de bedrijven zich op de middellange tot lange termijn zorgen maken over de Europese economie. Het zou ook kunnen dat bedrijven er niet van overtuigd zijn dat zij door de markt op de juiste wijze gewaardeerd worden. De belangrijkste reden lijkt echter toch een afkeer van de inmenging, van controle en invloed, van externe aandeelhouders op het beleid.”