Gezocht: een nieuwe verhouding tussen markt en overheid
Het boek wordt aanbevolen door eurocommissaris Olli Rehn, die van mening is dat er in deze financiële crisis meer aandacht moet komen voor analyse van wereldwijde industriële transformatieprocessen. Breznitz en Zysman bespreken wat zij zien als de derde globaliseringsfase. De eerste fase betrof het succesmodel van Engeland, de tweede fase betrof de VS en de derde fase is in hun ogen begonnen toen China aanbood bij te dragen aan het Europese stabiliteitsfonds EFSF. Als kenmerken van de derde globaliseringsfase zien zij gedeelde governance, meerdere economische kerncentra, decompositie van producten en diensten en een toenemende ongelijkheid in de vorm van een baanloos economisch herstel. Ze constateren dat overheden laveren tussen het vrijlaten van de krachten in het creatief kapitalisme, terwijl tegelijkertijd interventies noodzakelijk zijn om markten te laten werken of bepaalde doelen te bereiken. In dat opzicht is er niets nieuws onder de zon. Het gevolg is, volgens de auteurs, dat de overheid zich in een ‘dubbele binding’ bevindt, waarbij reageren op x leidt tot verslechtering van y en vice versa, zodat er geen goede oplossing mogelijk is.Decompositie van de waardeketenOntwikkelingen zoals decompositie van de waardeketen en de transformatie van de dienstensector als gevolg van ICT-toepassingen maken een fundamentele herijking noodzakelijk. Decompositie omvat het geografisch en operationeel splitsen van de waardeketen in delen, variërend van productie tot R&D en strategie, van outsourcing tot offshoring. Dit heeft drie gevolgen: ten eerste is elk onderdeel van de waardeketen een product, dat op zich aanknopingspunten biedt voor potentiële concurrenten. De opkomende markten, die zich juist richten op de rol van de overheid in het promoten van groei, hebben de decompositie gebruikt om een rol te verwerven in de wereldwijde waardeketen. Vanuit de optiek van aandeelhouders is dit eveneens een gunstige ontwikkeling: aandeelhouders maken van decompositie gebruik om de waarde die zij uit het bedrijf kunnen halen te vergroten. Het tweede gevolg is commoditisering en ten derde lopen de belangen van bedrijven en overheden steeds meer uiteen. Decompositie van de waardeketen draagt ertoe bij dat het belang van sectoren minder gemakkelijk te onderkennen is. Hooguit is er sprake van bepaalde bedrijven die posities innemen in de waardeketen, waarbij deze posities vanuit de sector gezien op gespannen voet kunnen staan. Dit maakt het voor de overheid nog lastiger om economische groei te bevorderen. Food for thought voor Ruttes topsectorenbeleid? De inzet van ICT (de ‘algoritmische revolutie’) heeft de dienstensector getransformeerd van een laagwaardige sector met locatiegebonden werkzaamheden tot een hoogwaardige sector, waarbij werkzaamheden en processen kunnen worden gebundeld en geautomatiseerd en dus geoutsourced of geoffshored, omdat deze bundeling weer een dienst is geworden. Denk bijvoorbeeld aan verpleegzorg. Inzet van sensoren kan leiden tot minder verplegend personeel op de locatie en een nieuwe tak van sport elders. Hierbij is regelgeving van groot belang: de vraag wie toegang krijgt tot medische data kan een bedrijfstak scheppen, voorkomen of vernietigen. Zo haalt Medtronic, producent van pacemakers, een deel van zijn inkomsten uit de datastroom van patiënten met een pacemaker. Mag een verpleegkundige met toegang tot Carelink patiënten monitoren? Moet een arts dit doen? Mag dit alleen in Nederland of ook offshore? Cloud computing wordt gezien als de volgende halte in de innovatierace. Voor specifieke retailers is mobile commerce van belang.Deregulering Volgens Breznitz en Zysman zijn de krachten van decompositie in de waardeketen, wereldwijde concurrentie en de transformatie van diensten als gevolg van de toenemende inzet van ICT onderdeel van een verhaal dat geschreven is door de ideologie van deregulering en zelfregulering. Deregulering en zelfregulering zien zij als de oorzaken van de financiële crisis, ze betitelen de gevolgen als de eerste crash van het informatietijdperk. Alle innovatieve financiële producten konden immers alleen tot stand komen door de kracht van ICT. Hier komt nog bij dat door het gebruik van krachtige rekenmodellen het onderscheid tussen risico en fundamentele onzekerheid ten onrechte vervaagde. Zo stelt hoogleraar en politiek econoom Mark Blyth dat de financiële wereld geen gebied is vol te kwantificeren risico’s, maar een onzekere wereld. Meer informatie en transparantie (zoals EU-toezicht) zal daarmee niet leiden tot de oplossing. Voor hem is simpele regelgeving die bepaalde producten niet toestaat voldoende. Dit zal weliswaar de financiële innovatie en liquiditeit beperken, maar in zijn optiek is dat beter dan een volgende bankencrisis. De auteurs laten verschillende sectoren en landen de revue passeren om na te gaan hoe zij omgaan met deze veranderingen.Te weinig investeringen VS Voor de VS stelt William Lazonick dat werkgevers zich hebben afgewend van de Amerikaanse arbeidsmarkt. Er zijn te weinig investeringen in de VS om banen met toegevoegde waarde te scheppen. Voor Lazonick ligt de oorzaak in het denken over aandeelhouderschap, waarbij de winst per aandeel belangrijker is dan de goederen en diensten van het bedrijf, de klanten en de werknemers. Volgens Lazonick zijn share buyback- programma’s zinloos, het geld hiervoor had uitgegeven moeten worden aan innovatie en het scheppen van werkgelegenheid. Hij geeft het voorbeeld van Exxon Mobil, dat in de periode 2001-2010 174,4 miljard dollar uitgaf aan het terugkopen van aandelen (terwijl een energietransitie nodig is), en Intel, dat 48,3 miljard dollar uitgaf aan share buy-back-programma’s, terwijl het bedrijf tegelijkertijd lobbyde voor overheidsinvesteringen in nanotechnologie. Het overheidsbudget voor nanotechnologie bedroeg in dezelfde periode 12 miljard dollar, een schijntje in vergelijking met Intels buy-back programma. Het Amerikaanse innovatievermogen en vermogen om werkgelegenheid te scheppen is ondermijnd.Frankrijk richtingloos Dichter bij huis behandelt Jonah Levy Frankrijk. Hij stelt dat Frankrijk sinds de jaren tachtig geen richting heeft, waarbij het weinig verschil maakt welke politieke stroming er aan de macht is. Er is geen industriebeleid, geen consistent bestuur, alleen ‘liberalization by stealth’, waarbij dit wordt afgekocht door ruimhartige sociale voorzieningen inclusief publieke werkgelegenheidsprogramma’s. Het gevolg hiervan is dat ook de financiële ruimte voor nieuw industriebeleid ontbreekt. Consumptie boven investeren.Succes in Scandinavië De enige succesvolle voorbeelden komen uit Scandinavië. Volgens Darius Ornston zijn Denemarken, Finland en Zweden erin geslaagd (sinds de jaren negentig) goed om te gaan met de verhouding tussen markt en overheid door traditionele overlegstructuren in te zetten voor het ontwikkelen van kennisintensieve niches in nieuwe, hoogtechnologische sectoren. Niet alleen het beperken van loonkosten zoals in Nederland, maar afspraken om de besparingen hieruit in te zetten voor R&D (Finland) of scholing (Denemarken). Een nadeel is echter wel het hogere risicoprofiel door de grotere afhankelijkheid van technologische innovaties, zoals de relatieve neergang van Nokia laat zien. Breznitz en Zysman stellen dat deze landen groei combineren met rechtvaardigheid en fiscale gezondheid van de overheidsfinanciën. Maakt het boek de aanbeveling van Rehn waar? De boodschap dat overheden behulpzaam moeten zijn bij het vernieuwen van het economische groeimodel is niet vernieuwend. Het is wel positief dat de auteurs de aandacht vestigen op de onhoudbaarheid van huidige modellen. Gelukkig voor ons zien ze mogelijkheden voor een nieuw evenwicht tussen markt en overheid, tussen reregulering en deregulering en geven ze aan dat ruimte voor experimenteren mogelijkheden kan scheppen voor een nieuw groeimodel.Politicoloog en scenarioplanner Marc Suters is werkzaam bij Ernst & Young. Hij schreef dit artikel op persoonlijke titel. The Third Globalization – Can Wealthy Nations Stay Rich in the Twenty-First Century? onder redactie van Dan Breznitz en John Zysman is uitgegeven door Oxford University Press ISBN 978-0-19-991784-6