Klimaatinspanningen renderen ook financieel

De energietransitie is een miljardenmarkt waar besparende investeringen steeds vaker rendabel zijn.

Tekst Geert Dekker

Drie grote windmolens staan er op het ruim 60 hectare metende terrein van Martens in Oosterhout. Plus een warmtekrachtkoppelingcentrale (WKK), plus een absorptiekoelmachine (AKM), om uit warmte koude te produceren die nodig is voor de kunststoffabriek op hetzelfde terrein. Met de warmte worden de gebouwen verwarmd. “In principe draaien we exclusief op deze energiebronnen,” zegt Kees Mutsaers, directeur van Martens Beton. “Toch zijn we aangesloten op het elektriciteitsnet, want als er te weinig wind staat en het is tegelijkertijd te koud voor de AKM, dan gebruiken we stroom van het energiebedrijf.” Op welke momenten dat precies gebeurt, is de uitkomst van een zorgvuldig proces. De criteria in dat proces hebben overigens niets met het klimaat te maken, verduidelijkt Mutsaers, maar alles met de kostprijs van de verschillende energiebronnen op de verschillende momenten: “We maken op elk tijdstip de financiële afweging welke energiemix we het beste kunnen gebruiken.”

Dit artikel verscheen in CFO 2019 nummer 1

Het uiteindelijke nettoresultaat is kostenbesparing. Er wordt natuurlijk ook bespaard op de uitstoot van CO2, maar (net zo nuchter) zegt Mutsaers dat Martens het alleen voor die laatste beloning niet zou doen. “Er gaat veel tijd en moeite zitten in de verschillende investeringen, maar daar worden we op de markt niet voor beloond, de markt heeft daar niets extra’s voor over. Dus hebben we als stelregel dat we er alles aan doen om een duurzaam bedrijf te zijn, alleen moet het wel betaalbaar zijn. De investeringen moeten zichzelf terugbetalen.” Ondernemen is immers ondernemen, wil hij maar zeggen: “We voeren een keiharde concurrentiestrijd met ondernemingen die hier helemaal niets aan doen.”

Echt bewegen

Met andere woorden: ‘klimaatneutraal’ ondernemen is geen financiële noodzaak. Nog niet. Een heffing op de uitstoot van CO2 staat immers sinds kort direct op het programma van dit kabinet. Die heffing komt bovenop het Europese stelsel van emissiehandel waar 450 grote Nederlandse bedrijven al aan deelnemen. De prijs van CO2 in dat stelsel is nu weliswaar opgelopen tot rond de 20 euro per ton, maar dat blijkt nog niet een niveau te zijn waarop de deelnemende bedrijven (11.000 in heel Europa) echt tot grootste daden worden aangezet. In elk geval niet volgens Feike Sijbesma, CEO van DSM. Die zei in een recente tv-uitzending van Buitenhof: “Een jaar geleden heb ik aan veel collega’s in Davos gevraagd: bij welke prijs ga je nu echt bewegen? En die zeggen: van 30 euro oplopend tot 50 euro, dan gaan we echt bewegen.” Hij voegde daaraan toe dat die prijs altijd laag is gebleven, omdat de Europese landen te veel (gratis) emissierechten aan de deelnemende bedrijven hebben gegeven. “Dus ik zou zeggen: trek meer van die rechten in (…) en er zal een prijs op CO2 komen.”

Inmiddels was er voor kleinere bedrijven wel een begin van een financiële prikkel te herkennen. De zogeheten CO2-Prestatieladder is daar verantwoordelijk voor, een instrument dat organisaties van een score voorziet (van 1 tot 5) voor hun prestaties op het gebied van CO2-reductie. Steeds meer instanties, met name gemeenten, provincies en waterschappen, gebruiken de CO2-Prestatieladder als aanbestedingsinstrument; een hoge score daarop laten ze meetellen bij de beoordeling van de offertes. Met een hogere inschrijfprijs kan de aanbesteding dan toch gewonnen worden. In die gevallen is minder CO2-uitstoot dus echt geld waard. Echter, de schaal van dit instrument is met rond de honderd opdrachtgevers en enkele duizenden ondernemingen nog beperkt. In elk geval geeft Martens aan dat de Prestatieladder in hun markten nauwelijks bekend is.

Intensiever

Meer financiële prikkels rond de uitstoot van CO2 zullen bij de Nederlandse industrie hard aankomen. Harder dan bij de industrie in de ons omringende landen in elk geval, want de Nederlandse industrie is CO2-intensiever dan die in de meeste (West-)Europese landen. Volgens het CBS komt dat met name door de nog grote afhankelijkheid van conventionele energiebronnen als aardgas, steenkool en aardolieproducten. Het aandeel hernieuwbare energie is relatief laag. Verder herbergt Nederland veel ‘energieslurpende’ bedrijven zoals raffinaderijen en dito sectoren zoals basismetaal, chemie en veehouderij. Tot slot wijst het CBS erop dat Nederland een exportland is. Ook al voer je productie uit, de emissies die daarbij zijn vrijgekomen, komen voor rekening van het producerende land.

Al met al vallen de emissies daardoor hoger uit, 10 tot meer dan 50 procent hoger zelfs per verdiende euro dan in andere landen. Zweden, Frankrijk, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk presteren op dit vlak het beste. Bovendien: Nederland is er in de jaren 2008 tot 2016 weliswaar in geslaagd deze CO2-intensiteit met 6 procent te verlagen, maar de overige OESO-landen deden dat met een verlaging van gemiddeld 20 procent veel beter.

Vervoersconcepten

De optimist zal opmerken dat er dus genoeg ruimte is voor verbetering en dat is precies het perspectief van VDL Groep, het industriële familiebedrijf uit Eindhoven. Inmiddels omvat de Groep 101 ondernemingen, verspreid over twintig landen, met ruim 17.000 medewerkers. “De broodnodige energietransitie zien we vooral als een grote kans,” zo zegt VDL  woordvoerder Miel Timmers. De kansen ziet het bedrijf met name in producten op het gebied van elektrische mobiliteit en andere duurzame vervoersconcepten. “Nederland, onze thuismarkt, beschouwen we daarbij als een proeftuin. Slaan de concepten hier aan, dan rollen we ze elders verder uit.”

Martens

Familiebedrijf Koninklijke H.H. Martens & Zoon bv omvat zeven werkmaatschappijen in Nederland en België, heeft ongeveer zeshonderd medewerkers en boekt een omzet van rond de 120 miljoen euro met producten voor de bouw en de doe-het-zelfmarkt; niet alleen beton, maar ook kunststoffen, keramiek en plastics.
Toen woonwijken oprukten tot aan de grenzen van de bedrijfsterreinen in Oosterhout, kocht Martens een nieuw terrein van meer dan 60 hectare, ten noorden van het Brabantse stadje en langs een kanaal, wat minder vervuilend transport mogelijk maakt. Martens haalt ook het water voor de productie uit dat kanaal en verbruikt geen leidingwater. De verhuizing van de activiteiten naar dit nieuwe terrein is in 2019 nog in volle gang.

 

De elektrische bussen van VDL vormen daarbij het voorlopige hoogtepunt. In 2016 leverde het bedrijf 43 elektrische bussen aan vervoerder Hermes, onderdeel van Connexxion, en dat was op dat moment de grootste vloot in Europa. Het record werd april 2018 door VDL zelf gebroken, met een levering van 100 bussen – ook aan Connexxion – die in de regio Amsterdam gingen rijden. “Dit jaar komen daar honderden nieuwe elektrische bussen bij, voor Amsterdam, Rotterdam, Den Bosch, Groningen, Maastricht en Den Haag,” aldus Timmers. ‘Proeftuin’ Nederland is dus een succes: inmiddels verkoopt VDL ook elektrische stadsbussen in Duitsland, Luxemburg en Scandinavië.

E-trucks

De kennis die met de ontwikkeling en productie van de stadsbussen is opgedaan, heeft VDL nu ook toegepast op andere vervoersconcepten. Met partner DAF Trucks werd vorig jaar een gezamenlijk ontwikkelde 100 procent elektrische vrachtwagen geïntroduceerd, waarmee nu in opdracht van onder meer Jumbo en Albert Heijn testen worden uitgevoerd. De e-truck zal vooral gebruikt worden voor de bevoorrading van supermarkten in de centra van steden, zo verwacht VDL. Timmers: “Daarnaast zijn we op met onze partners elektrische vuilniswagens aan het ontwikkelen. Ook deze concepten gaan we in een later stadium in Europa uitrollen.”

Producten die de uitstoot van broeikasgassen verminderen: ook Martens Beton ziet daar mogelijkheden. Maar het voorbeeld dat Kees Mutsaers noemt, maakt duidelijk dat het realiseren van die mogelijkheden niet altijd even eenvoudig is. “Ons streven een duurzaam bedrijf te zijn, uit zich ook in het ontwerp van onze betonnen producten,” zegt hij. “Zo maken we nu buizen en putten met 20 tot 30 procent dunnere wanden, terwijl ze toch voldoende sterk zijn. Dat scheelt dus aanmerkelijk in het materiaalgebruik.”

Traditioneel denken

Niet alle klanten staan daar echter voor in de rij. “Men is gewend bij betonproducten diktes voor te schrijven. Met een dunner product maak je dan geen kans. Maar ons ontwerp is functioneel niet slechter. We zouden graag zien dat men voor betonnen producten de functionaliteit in plaats van de diktes gaat voorschrijven. Maar het valt niet mee de regelgeving aangepast te krijgen.” Als tweede voorbeeld noemt hij dat opdrachtgevers gewend zijn aan ronde putten. “Terwijl vierkante putten, die net zo goed functioneren, veel minder materiaalgebruik met zich meebrengen. Maar het traditionele denken is niet zo makkelijk te veranderen. Wat volgens mij wel nodig is om dit soort innovaties rond energie- en materiaalgebruik een kans te geven.”

Prijs CO2

Het in 2005 gelanceerde European Union Emission Trading Schema (EU-ETS) moet de uitstoot reguleren van ongeveer elfduizend bedrijven die goed zijn voor 45 procent van de Europese uitstoot aan broeikasgassen. Voor elke ton CO2 die deze bedrijven uitstoten, moeten zij beschikken over één emissierecht. Het aantal gratis uitgedeelde emissierechten wordt jaar na jaar ingeperkt, wat het uitstoten van CO2 steeds duurder zou moeten maken. Daar is pas recent sprake van. Om diverse redenen, waaronder fraude, heeft deze markt nog niet naar behoren gefunctioneerd. De recente plannen voor het invoeren van een CO2-heffing leggen voor Nederlandse bedrijven een bodem in deze markt. De hoogte van die bodem ligt nog niet vast, maar zal naar verwachting de eerste jaren 15 tot 30 euro per ton bedragen.